Hardertrek
Door: Tim van Oijen
Datum: 29 juni 2012
Van mei tot oktober bezoeken harders de Waddenzee. In scholen grazen deze warmwatervissen algen van de wadbodem, wat kenmerkende strepen achterlaat. In het najaar gaan de harders weer via het Kanaal terug naar Zuid-Europese kustwateren. Waar deze trekvissen precies paaien en hoe groot het bestand is, is nog onduidelijk.
In Nederlandse wateren komen drie soorten harders voor. De diklipharder(Chelon labrosus) is het meest algemeen. Hij wordt tot ca. 80 centimeter lang en kan wel 23 jaar oud worden. De voor ons land relatief zeldzame dunlipharder (Liza ramada) is wat kleiner (max. 70 cm) en wordt ook minder oud (15 jaar). De goudharder (Liza aurata) is het kleinst (max. 50 cm) en wordt ongeveer even oud als de dunlipharder. Harders hebben een hoge tolerantie voor verschillende zoutconcentraties en komen niet alleen in de Noordzee en Waddenzee voor, maar ook in het rivierengebied, kanalen en het IJsselmeer. Ze zwemmen in scholen waarin ze gezamenlijk naar voedsel zoeken. Het zijn planteneters: ze grazen algen en wieren van de zeebodem en van stenen, steigers en andere harde voorwerpen onder water. Jonge harders eten ook dierlijk plankton.
Seizoensgedrag
Harders brengen de winter in zuidelijke delen van Europa door. Er zijn ook grote aantallen die het hele jaar door in de Middellandse Zee blijven. De exemplaren die in de zomer in de Waddenzee verblijven, komen in het voorjaar via het Kanaal naar het noorden. Waar deze dieren precies paaien is onbekend. Wetenschappers vermoeden dat er meerdere paaigronden zijn die vooral op open zee liggen in Nederlandse, Britse en Ierse wateren. Er worden op de Waddenzee regelmatig harders met hom en kuit gevangen. Dit maakt het aannemelijk dat er paaigronden in een nabijgelegen deel van de Noordzee zijn. De piepkleine vislarven drijven met de waterstroming mee. Wanneer ze tot jonge visjes zijn uitgegroeid zoeken de hardertjes in eerste instantie de bescherming van ondiepe kustwateren op. Langs de Nederlandse kust worden in het voorjaar in de zwinnetjes (stroompjes die op het strand ontstaan) veel jonge harders gezien. Uit Duits onderzoek blijkt dat pas wanneer de watertemperatuur boven circa 14 graden komt een deel van de jonge en volwassen harders de Waddenzee op zwemt. Het aantal varieert sterk per jaar. Er zijn jaren dat er in mei honderden jonge goudhardertjes in de fuik van het NIOZ op Texel worden gevangen, maar ook jaren dat er geen jonge harder in zit. Met name na strenge winters, zoals die van 2010 en 2011, worden er weinig jonge dieren aangetroffen. Over de afgelopen decennia lijkt er een geleidelijke daling te zijn in het aantal diklipharders. Deze daling houdt waarschijnlijk verband met de dalende fosfaatconcentraties in de kustzeeën en de daardoor verminderde algengroei.
Kleinschalige visserij
Er is nog veel onderzoek nodig om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van de harder, de locatie van de paaigebieden, en de grootte van de populatie. Naast vangstgegevens van de visserij kunnen merkexperimenten meer kennis opleveren. Ook de anekdotische informatie van de vissers vormt een belangrijke kennisbron. In de Waddenzee wordt met staand want op de harder gevist. Omdat de hardervissers maar een beperkt aantal vissen vangen en er voor zorgen dat er geen vogels of zeehonden in hun netten verstrikt raken worden harders onder het label Waddengoud verkocht. De visserij is ook duurzaam omdat er niet gericht op één populatie wordt gevist. De bezoekende harders van het ene jaar zijn namelijk in het volgende jaar alweer gemengd met dieren van andere subpopulaties.
Bronnen
Van der Hammen, T., H. van Overzee, S. Bierman en F. Quirijns (2010). Kennisdocument harder. IMARES rapport C004/10.
Leijzer, T.B. (2006). Kennisdocument diklipharder, Chelon labrosus (Risso, 1827). Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Kennisdocument 17, 32 pag.
Hans Witte, NIOZ, Texel, persoonlijke communicatie.
De vissengidsapp van Sportvisserij Nederland.
Voor een beeldend verslag van de hardervisserij op de Waddenzee, zie:
Rodenburg, B (2012). Een hardervisser moet minstens zo slim zijn als een harder.