Spring naar hoofd-inhoud Skip to page footer

Trippen op een zeepok

Door: Tim van Oijen
Datum: 6 april 2012

In de lente vindt in de Waddenzee de broedval plaats van schelpdieren en allerlei andere beestjes, waaronder de zeepok. Op stenen langs de waddendijk zijn overal piepjonge exemplaren te vinden. Ze hechten zich ook op scheepsrompen en verlagen de vaarsnelheid. De verwijdering leidt tot hoge onderhoudskosten. Wetenschappers zoeken naar manieren om de aangroei tegen te gaan.

Zeepokken zijn in de Waddenzee talrijk langs dijken en in havens. Ze groeien ook op mosselschelpen, oesters en krabben. Een pok is een kleine kreeftachtige. Kenmerkend is het uitwendige pantser van stevige kalkplaatjes dat het diertje tegen uitdroging beschermt. Met een speciaal hiervoor aangepaste poot halen zeepokken al wapperend voedsel uit het water. Ze planten zicht voort door met een zich sterk verlengende penis een aanliggend exemplaar te bevruchten. Na de bevruchting groeien de eitjes uit tot larven. De larven doorlopen diverse ontwikkelingsstadia in de waterkolom. In het laatste stadium vindt permanente vestiging plaats. In tegenstelling tot veel andere kreeftachtigen zijn zeepokken niet mobiel. En dus moet de locatie goed gekozen zijn.

Antennes

Op zijn zoektocht naar een goede vestigingsplaats tast de larve met zijn antennes de omgeving af. Tijdens deze verkenningsfase kan hij zich tijdelijk vasthechten met een soort zuignapjes die zich op de antennes bevinden. Op de antennes zitten ook haarachtige sensoren. Hiermee worden de chemische en fysische eigenschappen van een potentiële vestigingsplaats bepaald. De oppervlaktestructuur en de locale stromingsomstandigheden zijn vooral van belang. Zonder stroming lukt het de pokken niet om genoeg voedsel uit het water te halen. Als de signalen goed zijn, hechten de larven zich vast door via niervormige kliertjes een soort cement uit te scheiden. Vervolgens vindt in enkele uren tijd de transformatie plaats naar het volwassen uiterlijk.

Antifouling

Bij schepen zijn er problemen met aangroei van pokken en andere organismen op de rompen. Er is dus vraag naar stoffen die helpen om die aangroei te voorkomen.  Deze zijn bekend onder de naam antifouling. De aangroei van pokken zou kunnen worden tegengegaan met stoffen die de receptoren op de antennes zo beïnvloeden dat de larve er voor kiest om zich niet te vestigen. Noradrenaline is een stof die dit lijkt te kunnen doen. Een andere manier is om te zorgen dat de cementklieren hun werk niet meer doen en de pok zich dus niet kan vestigen.

Wetenschappers hebben recentelijk met fluorescerende kleuringstechnieken onderzocht waar de receptoren zitten die gevoelig zijn voor noradrenaline. Ze deden hun onderzoek aan de pokkensoort Balanus amphitrite. Onder de microscoop was te zien dat de sterkste kleuring van de antennes optrad op plekken die bij het verkennen van de omgeving vaak tegen het substraat worden gedrukt. Hier zitten dus zogeheten adrenergisch-achtige receptoren die betrokken bij het doorgeven van informatie naar de hersenen.

Psychedelisch

Ook de cementklieren reageerden sterk op de kleuring dus ook hierop bevinden zich waarschijnlijk receptoren die gevoelig zijn voor noradrenaline. Doordat tegelijkertijd met de fluorescerende kleuring met een blauwkleuring de celkernen zichtbaar zijn gemaakt, is de bestudering van de gekleurde klieren onder microscoop een bijna psychedelische ervaring.

Het is dankzij dit onderzoek aannemelijk gemaakt dat noradrenaline een rechtstreeks effect heeft op de cementklieren en daarmee dus de vasthechting van de zeepokken. Verder onderzoek aan de doorgifte van informatie via zowel de antennes als de klieren kan een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van milieuvriendelijke antifoulingmiddelen voor de scheepvaart.

Bron

Gohad, N.V., N. Aldred, B. Orihuela, A.S. Clare, D. Rittschof en A.S. Mount (2012). Observations on the settlement and cementation of barnacle (Balanus Amphitrite) cyprid larvae after artificial exposure to noradrenaline and the locations of adrenergic-like receptors. Journal of Experimental Marine Biology and Ecology 416-417, 153-161.