Spring naar hoofd-inhoud Skip to page footer

Het wad van west naar oost

Door: Tim van Oijen
Datum: 31 oktober 2013

In de wadbodem wemelt het van het leven. Niet overal zitten dezelfde aantallen (schelp)dieren. In de zandige westelijke Waddenzee komen strandgapers, kokkels en zwaardschedes in gelijke aantallen voor. In de modderigere oostelijke Waddenzee domineren kokkels. Het bodemleven van het Eems-estuarium, ook onderdeel van de Waddenzee, is weer totaal anders. Hier zijn wormen de belangrijkste bewoners.

Iedereen die ooit eens wad gelopen heeft, weet dat het wad niet overal hetzelfde is. De tocht van Holwerd naar Ameland begint bijvoorbeeld met een modderig stuk. Pas verder van het vasteland komen de zandige, stevigere wadplaten. Naast deze geleidelijke verandering van de kust af is er ook van west naar oost een gradiënt in diverse omgevingsfactoren. In het deel ten westen van het wantij van Terschelling stroomt het harder, is het zandiger en vallen de wadplaten relatief kort droog. De platen in het oostelijk deel liggen langer droog, de bodem is er een stuk slikkiger en er leven meer eencellige algen op de wadbodem. Dat heeft invloed op de soortensamenstelling van de bodemfauna. De afgelopen jaren zijn in meerdere onderzoeken de verschillen in bodembewoning tussen de westelijke en de oostelijke Waddenzee onder de loep genomen.

Strandgapers, zwaardschedes en kokkels

In een meerjarig monitoringprogramma, SIBES (Synoptic Intertidal Benthic Sampling), is de wadbodem bemonsterd op de aanwezige dieren.  Uit de analyse van de monsters van drie opeenvolgende jaren bleek dat een beperkt aantal algemene soorten samen een groot aandeel van het totale gewicht aan dieren in de bodem vormen. In het westen zijn de strandgaper, de kokkel en Amerikaanse zwaardschede veel en in ongeveer gelijke hoeveelheden  aanwezig. Met een meetprogramma op het Balgzand (westelijke Waddenzee) is de opkomst van de Amerikaanse zwaardschede sinds de jaren tachtig gevolgd. Dertig jaar geleden was het dier er nog amper aanwezig. Nu heeft hij een niche gevonden op de zandige wadplaten die door de inheemse soorten beperkt werd gebruikt.

In de bodem van het oostelijk wad is de biomassa het hoogst en is de kokkel de belangrijkste soort. De bodemfauna van het Eems-estuarium onderscheidt zich sterk van die in andere delen. Het gebied is bijzonder modderig en het water minder zout en daar kunnen lang niet alle dieren goed mee omgaan. In het estuarium is de biomassa in de bodem een stuk kleiner. Een borstelworm is hier een dominante bodembewoner: de ambergele zeeduizendpoot. Naast deze verschillen van west naar oost zagen de onderzoekers ook lokale verschillen. Er bleken bijvoorbeeld veel strandgapers te zitten rond de Afsluitdijk en tegen de Groningse en Friese kust, waar het zoutgehalte relatief laag is.

Wadpieren, Japanse oesters en nonnetjes

Wadpieren zitten in alle delen van het wad. Ze vormen zo’n 10 procent van de totale biomassa. De mossel is tegenwoordig minder algemeen. Begin jaren negentig waren vrijwel alle mosselbanken in de Waddenzee verdwenen. Sindsdien is er enig herstel opgetreden en zijn, met name in de oostelijke Waddenzee, weer een aantal mosselbanken te vinden. Een andere soort die zichtbaar aanwezig is, maar in gewicht een bescheiden bijdrage levert, is de Japanse oester. Rond 2000 is het dier  in de Waddenzee gekomen. In de oostelijke Waddenzee kon de oester zich uitbreiden op de mosselbanken. In de westelijke Waddenzee werden ook lege schelpen benut als vestigingsondergrond en zitten nu oesterbanken op plekken waar nooit mosselen hebben gezeten. De Japanse oester vormt nu ongeveer 4 procent van de totale biomassa in de wadbodem. Het nonnetje is de afgelopen jaren juist sterk in aantal afgenomen en draagt nog maar een paar procent aan de totale biomassa in de bodem bij.

In de toekomst kan toenemende kennis van de bodemfauna dankzij het monitoringprogramma SIBES ondermeer worden gebruikt om (veranderingen in ) de verspreiding van wadvogels te verklaren. Er is al bekend dat sommige soorten, zoals de kluut, de zwarte ruiter en de zilverplevier, de voorkeur geven aan het oostelijk wad omdat ze wormen op hun menu hebben staan.

Bronnen

Compton. T.J., S. Holthuijsen, A. Koolhaas, A. Dekinga, J. ten Horn, J. Smith, Y. Galama, M. Brugge, D. van der Wal, J. van der Meer, H.W. van der Veer en T. Piersma (2013). Distinctly variable mudscapes: Distribution gradients of intertidal macrofauna across the Dutch Wadden Sea. Journal of Sea Research 82, p.103-116.
Over dit onderzoek is reeds een stuk verschenen in de nieuwsbrief van het Waddenfonds-project Metawad: http://www.metawad.nl/nieuws/de-waddenzee-bestaat-niet/

Ook verscheen een artikel in het Friesch Dagblad: http://www.metawad.nl/nieuws/frieschdagblad-plaatst-werk-sibes-in-voetlicht/

Troost, K., J. Drent, E. Folmer en M. van Stralen (2012). Ontwikkeling van schelpdierbestanden op de droogvallende platen van de Waddenzee. De Levende Natuur 113 (3), p.83-88.

Voor meer informatie over het monitoringprogramma SIBES (Synoptic Intertidal Benthic Sampling), zie p.22 in: De draagkracht van de Waddenzee gemeten. Het waddenonderzoek binnen het NWO-programma Zee- en Kust Onderzoek (ZKO)