Spring naar hoofd-inhoud Skip to page footer

In de bodem van de Jadeboezem

Door: Tim van Oijen
Datum: 2 mei 2013

Als je vandaag een flinke schep uit het wad neemt en kijkt welke diertjes er in de bodem zitten, zouden dat dan ongeveer dezelfde aantallen en soorten zijn als er 10, 20, of 100 jaar geleden zaten? Het antwoord is nee. Wetenschappers vergeleken inventarisaties van het bodemleven in de Jadeboezem (Duitsland) uit de jaren 1930, 1970 en 2009. Schelpen en wormen verschijnen en verdwijnen. Over het geheel neemt de biodiversiteit toe door de introductie van exoten.

Er is veel onderzoek verricht naar ruimtelijke en temporele verschillen in de samenstelling van de bodemfauna van de Waddenzee. Dit soort onderzoeken biedt niet alleen inzicht in de ontwikkelingen in het bodemleven zelf. Veranderingen in de aantallen minder mobiele bodemdieren, zoals wormen en schelpdieren, zijn ook een goede indicator voor wisselende omstandigheden in de omgeving. Met dit in het achterhoofd heeft een Duits onderzoeksteam het bodemleven van de Jadeboezem onder de loep genomen.

Soortverschuivingen

De Jadeboezem (Duits: Jadebusen) is een 190 km² grote zeearm in Duitsland, tussen de Dollard en de monding van de rivier de Wezer. Hij maakt deel uit van de Waddenzee. De grootste plaats aan de Jadeboezem is de havenstad Willemshaven. De onderzoekers namen in dit gebied op 128 locaties meerdere bodemmonsters. Ze staken met een buis met een diameter van 10 centimeter kernen van zo’n 30 centimeter diep uit de bodem. Elk monster werd gezeefd en de erin aanwezige schelpdieren, wormpjes en andere dieren werden geteld. De onderzoekers vergeleken hun resultaten met studies uit de jaren ’30 en ’70 van de vorige eeuw.

Zoals ook in andere kombergingsgebieden in het waddengebied het geval is, zijn er meerdere zones in de Jadeboezem die onderling sterk van elkaar verschillen. De wadplaten in het midden van het gebied  zijn zandiger en vallen korter droog dan het wad langs de randen. Elk van de zones heeft zijn eigen karakteristieke levensgemeenschap. Maar overal bleken soortverschuivingen te hebben plaats gevonden.

Eutrofiëring en koude winters

In de modderige delen nam de worm Tubificoides benedii tussen de jaren 1930 en 2009 sterk in aantal toe. De aantallen van de tweekleppige de platte slijkgaper (Scrobicularia plana) en de slijkgarnaal Corophium volutator namen juist af.  Ook het kniksprietkreeftje  Bathyporeia sarsi en de kokerworm Pygospio elegans waren nog algemeen op de zandigere delen in de jaren 1930, maar werden rond 1970 en 2009 zeldzamer. De borstelworm Heteromastus filiformis groeide sterk in aantal tot de jaren 1970 maar nam daarna weer sterk af. De onderzoekers verklaren deze afname met de daling van de hoeveelheid voedingsstoffen in het water dat op de Jadeboezem wordt afgewaterd. De borstelworm, die zijn voedsel uit het water haalt, gedijt juist goed in eutroof (=voedselrijk) water.

Het areaal aan mosselbanken nam  tussen de jaren 1930 en 1970 toe en vervolgens weer af. Voor het zeegras waren die trends omgekeerd. Volgens de biologen zijn de ontwikkelingen tussen 1930 en 1970 gerelateerd aan eutrofiëring en vervuiling van het water in combinatie met het optreden van koude winters. De eutrofiëring is nadelig voor zeegras omdat het water door de extra algengroei vertroebelt en er dus minder licht beschikbaar is. Voor de mosselen betekenen meer algen juist meer voedsel. En na koude winters is er door de bank genomen een grotere aanwas van mosselen. In recentere jaren nam de eutrofiëring weer af en dat kan de waargenomen trends van de laatste jaren verklaren. Opmerkelijk is dat de zeegrasvelden in de jaren ’30 grotendeels gevormd door de soort klein zeegras (Zostera noltii), in de jaren ’70 door groot zeegras (Zostera marina) en tegenwoordig weer volledig door klein zeegras.

Biodiversiteit

Verrassenderwijs is de totale biodiversiteit sinds de jaren 1930 toegenomen, van 65 naar 114 soorten.  Slechts een klein deel van die toename komt door toegenomen soortenkennis. Met andere woorden: er kunnen in de jaren ’30 een paar soorten niet gevangen en geteld zijn die eigenlijk wel aanwezig waren. Maar het overgrote deel van de toename is ‘echt’. Hij komt door invasies van soorten die oorspronkelijk niet in het gebied voorkwamen, zoals de Japanse oester. Deze trend komt overeen met die in andere delen van het internationale waddengebied, zoals het Balgzand in de Nederlandse Waddenzee.

Bronnen

Schückel, U., en I. Kröncke (2013). Temporal changes in intertidal macrofauna communities over eight decades: a result of eutrophication and climate change. Estuarine, Coastal and Shelf Science 117, p.210–218.

Schückel, U.,  M. Beck en I. Kröncke (2013). Spatial variability in structural and functional aspects of macrofauna communities and their environmental parameters in the Jade Bay (Wadden Sea Lower Saxony, southern North Sea). Helgoland  Marine  Research  67, p.121–136. DOI 10.1007/s10152-012-0309-0.