Spring naar hoofd-inhoud Skip to page footer

Wad na de zondvloed

Door: Tim van Oijen
Datum: 11 april 2013

In de nacht van 11 op 12 oktober 1634 vond een van de verwoestendste stormvloeden uit de historie van het internationale waddengebied plaats. Langs de Duitse en Deense kust verloren duizenden mensen en dieren het leven. De storm liet niet alleen littekens achter in de kustgemeenschap. Uit geologisch onderzoek blijkt dat de vorming van de waddenkust er blijvend door is beïnvloed.

In het verleden hebben meerdere grote stormvloeden het waddengebied getroffen. In het Nederlandse deel verdwenen bij de Cosmas- en Damianusvloed van 1509 tientallen dorpen onder water in het Eems-Dollard-gebied. Ook bij de Allerheiligenvloed van 1570 en de Kerstvloed van 1717 verdronken duizenden mensen in Noord-Nederland. Een van de gruwelijkste stormvloeden in het Duitse en Deense deel was de tweede Marcellusvloed in 1362. Hij wordt de eerste ‘Grote Mandränke’ genoemd. De vloed maakte duizenden slachtoffers en had een enorme impact op het kustlandschap van Noord-Duitsland. Ook tijdens de Burchardivloed in 1634, de tweede ‘Grote Mandränke’, verdwenen grote stukken land onder de zeespiegel doordat op tientallen plaatsen de dijken doorbraken. Het maximale waterpeil was 6,1 meter, het hoogste ooit gemeten in het Deense waddengebied. Geologen hebben recentelijk aan de hand van sedimentonderzoek gereconstrueerd welke invloed de tweede ‘Grote Mandränke’ op het Deense kustlandschap heeft gehad.

Gedetailleerde reconstructie

De onderzoekers deden grondboringen in het meest noordelijke stukje waddengebied, op en nabij het schiereiland Skallingen. Ze dateerden het sediment door middel van ‘optisch gestimuleerde luminescentie’. Deze techniek maakt gebruik van een miniem lichtsignaaltje dat zandkorrels kunnen uitzenden als ze worden beschenen met licht van een bepaalde golflengte. De sterkte van dit luminescentiesignaal wordt in de loop der tijd groter onder invloed van natuurlijke radioactiviteit (achtergrondstraling) uit de omgeving. Het signaal wordt echter ‘op nul gezet’ wanneer de zandkorrels worden blootgesteld aan zonlicht. Uit de sterkte van het luminescentiesignaal (en de plaatselijke sterkte van de achtergrondstraling) is af te leiden hoe lang de zandkorrels al niet meer zijn blootgesteld aan licht. Zo is het moment waarop ze ‘begraven’ werden te bepalen.

Uit de datering van het sediment bleek dat de Deense kust op de onderzoekslokatie eerst sterk geërodeerd is door de stormvloed van 1634. Meer zeewaarts, op de huidige plek van Skallingen, ontstond er door de storm echter een ondiepte. In de decennia erna werd er een meters dikke sedimentlaag afgezet die heeft geleid tot de vorming van het schiereiland. Met behulp van deze kennis zijn oude kaarten opnieuw geïnterpreteerd. Voor 1634 bestond het schiereiland Skallingen inderdaad nog niet. Op de plek waar nu het piepkleine eilandje Langli ligt, was een landtong ingetekend. Op een kaart van 1650, na de storm, is deze landtong doorgebroken en is het begin van een strandwal te zien op de plek van Skallingen. Op een kaart uit 1695 (niet weergegeven) is het schiereiland al ongeveer tot zijn huidige formaat aangegroeid.

Nordstrand

De tweede ‘Grote Mandränke’ heeft niet overal tot een nieuwe afzetting van sediment geleid. Het Duitse eiland Strand werd overspoeld en hierdoor opgesplitst in het huidige eiland Pellworm, de hallig Nordstrandischmoor en het schiereiland Nordstrand. Het eiland was kwetsbaar geworden doordat het door veenafgraving en de afwatering ten behoeve van de landbouw steeds dieper was komen te liggen. Zonde.