CSI bruinvis: DNA levert het echte bewijs
Door: Gerbrand Gaaff
Datum: 11 december 2014
Het raadsel van de verminkte bruinvissen (zie WadWeten 8 november 2012) is door onderzoek van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), de Diergeneeskundige faculteit in Utrecht en IMARES verder ontrafeld. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat grijze zeehonden verantwoordelijk zijn voor de verwondingen. Het onderzoek had een wetenschappelijke primeur: voor het eerst in de geschiedenis van het zee-onderzoek zijn forensische DNA-technieken gebruikt om de daders op te sporen.
DNA als daderverrrader
Voor het menselijk DNA zijn er allerlei technieken ontwikkeld waarmee een DNA-spoor op bijvoorbeeld een moordwapen snel kan worden herleid tot een individuele dader. Deze techniek is ook al met succes toegepast bij het onderzoek naar predator-prooi-relaties op het land. Dan is een herleiding tot de individuele dader meestal minder relevant, maar is het wel interessant om te weten welke soort roofdier actief is geweest.
Pionieren
DNA-technieken waren nog nooit toegepast bij het predator-prooi-onderzoek bij zeeorganismen. Maar voor het onderzoek naar de verminkte bruinvissen was de stap vrijwel noodzakelijk. Belgische onderzoekers hadden al aannemelijk gemaakt dat de vorm van bepaalde wonden wezen op een beet van de grijze zeehond. Vlak na die publicatie werden ook waarnemingen bekend van grijze zeehonden die bruinvissen aanvielen. Maar de schaal waarop dit gebeurt was nog niet vast te stellen. Daarvoor zijn harde bewijzen nodig, en die kunnen met behulp van DNA-technieken op tafel komen. Het NIOZ heeft daar speciale, gecertificeerde laboratoria voor beschikbaar. Daar is alles erop ingericht om besmetting met DNA uit de omgeving te voorkomen.
Ontwikkelen en bemonsteren
De onderzoekers hebben bepaald welk specifiek stukje DNA-code kan worden gebruikt voor het aantonen van een verwonding door een grijze zeehond. Andere mogelijke bruinvisbelagers, zoals gewone zeehonden of orca's, of aaseters, zoals vossen en wolven, moesten hiermee worden uitgesloten. Vervolgens werden van drie verse bruinviskadavers monsters genomen. Alle bruinvissen waren voor hun dood in goede conditie: ze hadden nog een flinke speklaag. De bijtwonden vertoonden interne bloeduitstortingen. Dat betekent dat de bruinvissen nog leefden toen ze gebeten werden. De verwondingen die veroorzaakt worden door een aaseter vertonen geen bloeduitstortingen omdat er geen druk meer op de bloedvaten staat. Zowel de oppervlakkige, open wonden als diepe bijtwonden werden bemonsterd.
Spuug verraadt drie daders
De monsters die waren genomen van de oppervlakkige wonden vertoonden geen sporen van grijze zeehond-DNA. Maar de monsters uit de diepere wonden gaven wel een positief testresultaat. De onderzoekers nemen dus aan dat in deze diepere wonden zeehondenspuug is achtergebleven. In de oppervlakkige wonden zit waarschijnlijk geen spuug meer omdat het zeewater ze schoon heeft gespoeld. Verder is opmerkelijk dat de drie DNA-profielen zodanig van elkaar verschilden dat er sprake geweest moet zijn van drie verschillende zeehonden. Het is dus niet zo dat er één bruinvissenkiller rondzwemt voor de Nederlandse kust.
Van drie naar veel
Van de bemonsterde drie bruinvissen is dus vastgesteld dat ze het slachtoffer geworden zijn van een aanval door een grijze zeehond. Maar door de patronen van de verwondingen te vergelijken met andere kadavers concluderen de onderzoekers dat op zijn minst een groot deel van de verminkte bruinvissen door grijze zeehonden is aangevallen. In vrijwel alle gevallen is het voedselrijke walvisspek aangevreten. Het is voor een grijze zeehond waarschijnlijk niet makkelijk om een vitale bruinvis te pakken te krijgen, maar wel aantrekkelijk omdat het veel voedsel in één keer oplevert.
Resultaten bevestigd
Anderhalve maand na de publicatie van het Nederlandse forensische DNA-onderzoek publiceerde een Belgisch/Frans onderzoekteam vergelijkbare resultaten. Ook zij konden grijze zeehond-DNA aantonen in bijtwonden van verminkte bruinvissen. Er zwemmen dus ook bruinvis-jagende grijze zeehonden voor de Belgische kust.
Bronnen:
Bleijswijk, Judith D. L. van, L. Begeman, H.J. Witte, L. L. IJsseldijk, S.M.J.M. Brasseur, A. Gröne, M.F. Leopold, (2014): Detection of grey seal Halichoerus grypus DNA in attack wounds on stranded harbour porpoises Phocoena phocoena. In: Marine Ecology Progress Series 513: 277-281.
Mardik F. Leopold, Lineke Begeman, Judith D. L. van Bleijswijk, Lonneke L. IJsseldijk, Harry J. Witte, Andrea Gröne (2014): Exposing the grey seal as a major predator of harbour porpoises. In: Proceedings of the Royal Society of London B: Biological Sciences2015282 20142429;DOI: 10.1098/rspb.2014.2429.
Jauniaux, Tierry, M. Garigliany, P. Loos, J. Bourgain, T. Bouveroux, F. Coignoul, J. Haelters, J. Karpouzopoulos, S. Pezeril, D. Desmecht (2014): Bite Injuries of Grey Seals (Halichoerus grypus) on Harbour Porpoises (Phocoena phocoena), gepubliceerd (open access) op www.plone.org