De kaag, een oude alleskunner van de Waddenzee

Door: Gerbrand Gaaff
Datum: 18 september 2014

Een windstille dag in de zomer van 1660. De schilder Willem van de Velde de jonge maakt een schilderij van een ankerplaats. Op de achtergrond liggen de Indiëgangers voor anker, maar het hoofdonderwerp van het schilderij zijn de kleinere schepen die op het wad voor de wierdijk zijn drooggevallen. 'Een wijdschip en kagen' is het begin van de titel van het werk, een eerbetoon aan de schepen die als binnenvaarders net zo belangrijk waren voor de Hollands/Friese economie als de zeegaande schepen.

Oude bronnen

Voor gefundeerde informatie over de kaag moeten we oude bronnen opslaan. Moderne scheepsbouw- of scheepshistorische werken focussen veelal op de grote zeegaande schepen, of op de negentiende-eeuwse vracht- en visserijschepen. Maar G.C.E. Crone wijdt er in zijn 'Nederlandsche jachten, binnenschepen en visschersvaartuigen' uit 1926 een aantal boeiende bladzijden aan. Crone citeert daarin op zijn beurt gretig de Friese onderzoeker/scheepbouwkundige Folkert van Loon. Deze schreef in 1820: “De Zwolsche kaag, of ander genaamd de Texelse ligter is een ongewoon wijd en hol schip, op eenen breed uitgevlonderden bodem opgetrokken, opdat het in ééns eene grote hoeveelheid koopwaren van de Texelse rede naar Amsterdam kon overbrengen zonder door te diep te gaan op het Pampus of voor de uitlossing binnen de stad onbekwaam te zijn”.
Illustratie: kaag-model.jpg

Alleskunner

De kagen werden dus ingezet als lichters: kleine vrachtschepen die lading overnamen van de grote, zwaarbeladen zeeschepen, die door hun diepgang niet over de ondiepten van het wad en de Zuiderzee konden komen. Maar de kaagschippers onderhielden ook beurtdiensten: vrachtvervoer over vaststaande trajecten, ook naar de Waddeneilanden. De beurtschippers namen vaak ook betalende passagiers mee, en sommige kaagschippers vervoerden uitsluitend mensen en onderhielden zo dus de toenmalige veerdiensten. Deze veerkagen waren wel een stuk minder 'wijd en hol' dan de schepen die vooral als lichter werden gebruikt.

In opdracht van Rorik

Het schip dat later 'kaag' zou gaan heten is afgeleid van de Middeleeuwse, zeegaande koggen. De geschiedenis van het ontwerp gaat, volgens de analyse van archeoloog en vikingkenner Luit vander Tuuk, terug naar de negende eeuw, toen de viking Rorik een tijd lang het bewind voerde over groot-Friesland, dat zich uitstrekte van de Schelde tot de Weser. Rorik stelde de heervaartplicht in, die alle scheepsbezitters verplichtte om in tijden van oorlog hun schip en bemanning ter beschikking te stellen voor de oorlogsvoering. Hij doorzag dat zijn knarren (vrachtschepen naar Scandinavisch model) te diep staken voor de ondiepe Friese binnenzeeën, en dat de Friese vrachtschepen niet snel genoeg waren. Hij gaf de Friese scheepsbouwers de opdracht om een modern, snel, ondiep stekend vrachtschip te ontwerpen. Dat werd de kogge, het schip dat de latere Hanze groot zou maken, vooral met de graanhandel op de Oostzeelanden.

Van kogge naar kaag

De oorspronkelijke kagen waren koggen die waren speciaal waren aangepast voor de binnenvaart. Ze waren kleiner, smaller en lichter. Het achterkasteel, zo kenmerkend voor de zeegaande kogge, werd vervangen door een vlak achterdek. Maar het grootste verschil was de tuigage. Koggen hadden een razeil, dwars op het schip, goed voor maximale stuwkracht bij ruime koersen. Kagen kregen een sprietzeil, in de lengterichting van het schip. Kagen konden daardoor ook schuin tegen de wind in zeilen, wat op de binnenwateren een groot voordeel is. Samen met het sprietzeil kwamen de zijzwaarden, goed voor de koersstabiliteit. Aanvankelijk hadden de kagen, net als de koggen, rechte stevens, maar later werden ze ook voorzien van ronde stevens. Een schip met ronde stevens kan zich gemakkelijker tegen de golven in werken.

Van kaag naar kåg

Het was Koning Willem I die een einde maakte aan de glorietijd van de vracht- en beurtvaart op de Zuiderzee. Hij gaf immers opdracht tot het graven van het Noordhollands Kanaal. Toen dat kanaal in 1824 klaar was konden de zeeschepen vol beladen naar Amsterdam gesleept worden. Bovendien stimuleerde de koning met premies het ontwikkelen van innovaties in de scheepbouw, zodat een nieuwe generatie scheepstypen de vrachtvaart overnam. Met name de  –voor het eerst- wetenschappelijk geteste rompontwerpen van voornoemde Folkert van Loon vonden snel hun weg naar de scheepsbouwers. De kagen en wijdschepen verdwenen snel. Wie nu nog kagen in de vaart wil zien moet naar het Limfjorden in noord-Denemarken. Daar varen liefhebbers nog in de kåg, een kleine nazaat van de kaag.

Bronnen:

Over Folkert van Loon: www.ssrp.nl/netwerk/ontwerpers/folkert-nicolaas-van-loon-harlingen-6-december-1775-12-december-1.

Crone, G.C.E. 1926:    Nederlandsche jachten, binnenschepen visschersvaartuigen en daarmee verwante kleine zeeschepen 1650-1900 - met 85 afbeeldingen op 77 platen van scheepsmodellen, schepen en scheepsversiering - met eene korte vertaling in het Engelsch. Herdrruk Schiepers - Schiedam 1978, oorpr. verschenen bij Swets & Zeitlinger 1926.

Luit van der Tuuk: (tot op heden): Gjallar, Noormannen in de Lage landen, website: home.telfort.nl/gjallar/.