Spring naar hoofd-inhoud Skip to page footer

Walvissen op de terp

Door: Hans Revier
Datum: 24 april 2014

Een walvis die strandt op de Nederlandse Noordzeekust haalt meestal het nieuws, trekt veel bekijks en staat garant voor pittige discussies over de plek waar het skelet tentoongesteld wordt. In de terpentijd betekende een gestrande walvis een welkome aanvulling op het voedsel. Daarnaast gebruikten de terpbewoners het skelet als grondstof voor allerlei werktuigen. Dit blijkt uit onderzoek aan de resten van walvisbotten die bij terpopgravingen werden aangetroffen.

Noordkaper

In 1913 maakte professor Van Giffen, de grondlegger van het archeologisch onderzoek naar de terpen in het waddengebied, al melding van de vondst van walvisbotten van twee walvissoorten: de potvis en de orka. In de jaren daarna trof men tijdens terpopgravingen nog meer resten van walvisbotten aan. Recent zijn de botfragmenten in de collectie van het Groninger Instituut voor archeologie nader bestudeerd om vast te stellen wat de walvissen voor de terpbewoners betekenden. De skeletdelen zijn vergeleken met beenderen uit de collecties van het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam, Naturalis in Leiden en het Natuurmuseum Fryslân. Uit het onderzoek bleek dat –de resten van– de noordkaper, bultrug, griend, orka, potvis, butskop en bruinvis op de terpen terecht zijn gekomen. Met uitzondering van de noordkaper zijn dit soorten die nog steeds in onze wateren stranden. De verschillende skeletdelen dateren uit de Romeinse tijd, de Vroege Middeleeuwen en het begin van de Late Middeleeuwen.

Haksporen

Hoewel bij veel terpopgravingen resten van walvisbotten zijn gevonden, waren de aantallen altijd gering. De onderzoekers nemen daarom aan dat de terpbewoners niet actief jaagden op walvissen, maar tijdens het weiden van vee of het vangen van vogels resten van gestrande walvissen tegenkwamen. Deze namen ze mee naar de terp om het vlees en het vet op en in de botten te gebruiken. Ook de haksporen op de verschillende botfragmenten wijzen in die richting. Opvallend is de afwezigheid van de botfragmenten van kleinere tandwalvissen als dolfijnen. Vond men de botten van deze dieren te klein om mee te nemen? Alleen op terpen in het noordwestelijk deel van Friesland (Wijnaldum en Firdgum) trof men botfragmenten van bruinvissen aan. Omdat daar ook veel visresten aanwezig waren, waren deze bruinvissen waarschijnlijk incidentele bijvangsten van de visserijactiviteiten van de terpbewoners.

Tijdens de terpopgravingen zijn ook verschillende gebruiksvoorwerpen gevonden die van  walvisbot zijn gemaakt. Bijvoorbeeld een schraper, weefzwaarden en een tau-staf (een t-vormig waardigheidsteken) versierd met runentekens. In de terp bij Achlum vond men een doorboorde wervel van een potvis die waarschijnlijk gebruikt werd om netten te verzwaren. Het is niet met zekerheid te zeggen of deze voorwerpen allemaal zijn gemaakt van de botten van in het waddengebied gestrande walvissen. Deze voorwerpen kunnen immers ook uit andere streken zijn ingevoerd. 

Bronnen:

W. Prummel, J.T. van Gent & Kompanje, E.J.O. (2012). Walvisbotten uit Friese en Groninger terpen. Paleo-aktueel, 23,41-48.

Camphuysen, C. J., Smeenk, C., Addink, M. J., van Grouw, H., & Jansen, O. E. (2008). Cetaceans stranded in the Netherlands from 1998 to 2007. Lutra, 51(2), 87-122.