Garnaal irriteert schelpkokerworm

Door: Tim van Oijen
Datum: 28 april 2016

Er zijn afgelopen najaar uitgestrekte velden van schelpkokerwormen op het wad tussen Terschelling en Schiermonnikoog waargenomen. Het maakt nieuwsgierig naar de ecologie van deze riffen. Uit onderzoek blijkt dat ze soortenrijk zijn en het er kan krioelen van de garnalen. Dat laatste is irritant voor de wormen, maar ook niet meer dan dat.

Schelpkokerwormen zijn borstelwormen die tot ongeveer 30 centimeter lang worden. Ze leven in kokers van zand en schelpresten die grotendeels in de bodem steken. Aan de bovenrand van de kokers zit een aantal smalle gootjes van zandkorrels. In deze gootjes zitten de tentakels van het dier. De worm kan hiermee detritus invangen en plankton uit de waterkolom. Omdat de wormen zuurstof nodig hebben, ‘ventileren’ ze hun koker door er water doorheen te pompen.

Riffen

Schelpkokerwormen kunnen dichtheden bereiken van meer dan duizend individuen per vierkante meter en kunnen heuse riffen vormen. In de kokervelden hoogt de bodem op doordat tussen de wormen zand en slib bezinkt. Daarmee zijn het echte biobouwers die door hun aanwezigheid ook hun omgeving beïnvloeden. De riffen die in de Waddenzee zijn aangetroffen hebben een oppervlakte van honderden vierkante meters. Toch is dat nog klein vergeleken bij de riffen die zich op verschillende plaatsen in de Noordzee bevinden. De riffen bij het gebied Borkumse Stenen boven de eilanden Schiermonnikoog en Borkum bestrijken een oppervlakte van tientallen vierkante kilometers (zie WadWeten: De onbekende natuur van de Borkumse stenen).

Op schelpkokerwormriffen is een soortenrijkere levensgemeenschap te vinden dan op zandige bodems. Zo zitten er veel garnalen, kleine visjes, zeecypres en meerdere soorten zeewier. Leidt al dat bezoek niet tot zware competitie met de worm, vroegen biologen zich af. Ze onderzochten eerst maar eens het effect van de dominante bewoner die op de worm predeert: de gewone garnaal.

Beschermende kokerbehuizing

De onderzoekers deden hun proef in aquaria met stukken rif van ongeveer een grindtegel groot die uit een wormenveld bij het Franse Boulogne-sur-Mer waren gestoken. Er waren drie behandelingen: een controlebehandeling zonder garnalen; een met garnalen; en een met garnalen waarbij er een fijnmazig net boven de wormen was gespannen zodat de garnalen niet bij de wormen konden komen. De biologen keken naar twee eigenschappen van de wormen: de ventilatiesnelheid en de voedselopname. De ventilatiesnelheid werd gemeten door bromide aan het water toe te voegen en de afname in de concentratie hiervan te meten. De voedselopname werd gemeten door als voedsel algen toe te voegen waarvan het gehalte aan zwaar koolstof (13C) was verhoogd. De opname van 13C door de worm werd aan het einde van het experiment gemeten.

De aanwezigheid van garnalen bleek geen effect op de ventilatie te hebben. De wetenschappers denken dat in de beschermende kokerbehuizing de wormen rustig door kunnen gaan met het pompen van water, garnaal of geen garnaal. De voedselopname was wel drie keer lager in aanwezigheid van garnalen. De onderzoekers denken dat dit komt doordat de wormen bij het voeden hun tentakels uitspreiden en ze deze terugtrekken als ze met een garnaal in contact komen. Bij de behandeling met het net ertussen was er inderdaad geen negatief effect meer. Dit duidt er op dat de wormen pas bij aanraking op de garnalen reageren en niet preventief doordat ze de garnalen waarnemen door stoffen die de garnalen uitscheiden.

Oase

Al met al concluderen de wetenschappers dat de wormen geen dermate grote hinder van de garnalen ondervinden dat dit hun rol als rifvormende biobouwer beperkt. Hoe deze soortenrijke oases zich in de Waddenzee vormden en hoe lang ze stand zullen houden, is niet duidelijk. Er is bekend dat de wormen niet goed tegen strenge winters kunnen. Ze hebben dus mogelijk kunnen profiteren van de serie milde winters van de afgelopen jaren.

Bronnen

De Smet, B., U. Braeckman, K. Soetaert, M. Vincx en J. Vanaverbeke (2016). Predator effects on the feeding and bioirrigation activity of ecosystem-engineered Lanice conchilega reefs. Journal of Experimental Marine Biology and Ecology 475, 31-37.

De Smet, B., A.-S. D’Hondt, P. Verhelst, J. Fournier, L. Godet, N. Desroy, M. Rabaut, M. Vincx en J. Vanaverbeke (2015). Biogenic reefs affect multiple components of intertidal soft-bottom benthic assemblages: the Lanice conchilega case study. Estuarine, Coastal and Shelf Science 152, p.44-55.

http://www.anemoon.org/flora-en-fauna/soorteninformatie/soorten/id/268/schelpkokerworm