Onder de leden: A(H10N7)
Door: Gerbrand Gaaff
Datum: 28 januari 2016
In het voorjaar van 2014 werden er opeens veel dode zeehonden gevonden langs de Zweedse en Deense kust. Het bleek te gaan om een uitbraak van een griepvirus, nauw verwant aan de agressieve vogelgriep. De epidemie breidde zich uit naar het Duitse waddengebied, en eiste ook daar veel slachtoffers. In Nederland viel het aantal slachtoffers enorm mee. Hoe kan dat? Virologisch onderzoek werpt licht op deze zaak.
Het virus
Het virus dat de epidemie veroorzaakte heet officieel A(H10N7). De Nederlandse naam is 'zeehondengriep'. Het virus is sterk verwant aan het vogelgriepvirus. Het is niet verwant aan het Phocine Distemper Virus (PDV) dat in 1998 en 2002 zorgde voor hoge sterfte onder de zeehonden in het Waddengebied.
In Zweden, Denemarken en Duitsland stierven aanzienlijke aantallen zeehonden aan de recente griepepidemie van het A(H10N7)-virus. De omvang van de epidemie, zeker als uitgedrukt in aantallen slachtoffers ten opzichte van de hele populatie, was echter kleiner dan die van de PDV-epidemieën. Niettemin was de verwachting dat ook veel zeehonden in het Nederlandse deel van het Waddengebied ziek zouden worden. De gemeenten troffen maatregelen voor het ruimen van kadavers, en de opvangcentra maakten afspraken met dierenartsen over het al dan niet opvangen van zieke zeehonden. Maar het aantal ziektegevallen in Nederland viel enorm mee.
Onder gewone zeehonden
Onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Zeehondencrèche Pieterburen en IMARES hebben bloedmonsters van gewone en grijze zeehonden uit de periode 2010-2015 geanalyseerd, op zoek naar een verklaring. Die monsters zijn niet speciaal voor dit onderzoek genomen. Bij het opvangen en opknappen van de zeehonden in de Zeehondencrèche worden standaard monsters genomen en bewaard, en dat geldt ook voor de zeehonden die worden gevolgd in het veldonderzoek van IMARES.
In de bloedmonsters werd niet de concentratie van het virus zelf bepaald, maar die van de antistoffen tegen het virus. Het onderzoek laat zien dat de ziekte zich wel degelijk breed verspreid had onder de Nederlandse gewone zeehonden. In 2015 had meer dan de helft van de volwassen zeehonden antistoffen tegen het virus in het bloed. Maar echt ziek waren ze meestal niet. De onderzoekers wijzen hier twee mogelijke verklaringen voor aan. Ten eerste kwam de epidemie pas laat aan in het Nederlandse waddengebied. De jongen waren al ter wereld gekomen. Als dat achter de rug is gaan de zeehonden veel actiever op pad en liggen ze minder vaak in grote groepen bij elkaar. Daardoor is het besmettingsgevaar ook minder. Ten tweede is het goed mogelijk dat het virus in de loop van de epidemie genetisch veranderd is, en de ziekteverwekkende kracht is afgenomen.
Onder grijze zeehonden
Bij geen van de drie virusepidemieën zijn er slachtoffers gevallen onder grijze zeehonden. Tot verrassing van de onderzoekers bleek ruim een kwart van de volwassen kegelrobben het virus wel onder de leden te hebben. Maar er waren onder deze groep geen ziekte- of sterfgevallen. De onderzoekers kunnen nog niet verklaren waarom grijze zeehonden veel minder vatbaar zijn voor virusziekten dan gewone.
Eerdere jaren
Tussen 2010 en 2014 werden elk jaar wel bij enkele zeehonden lage concentraties antilichamen tegen het zeehondengriepvirus gevonden. De ziekte is dus permanent aanwezig onder de zeehonden, maar de concentraties zijn zo laag dat er geen sprake kan zijn van een collectieve immuniteit in de populatie. Als er een agressieve stam van het virus ontstaat kan er een epidemie ontstaan.
Bron:
R. Bodewes, A. Rubio Garcia, S. M. Brasseur, G.J. Sanchez Conteras, M.W.G. van de Bildt, M.P.G. Koopmans, A.D.M.E. Osterhaus, T. Kuiken (2015): Seroprevalece of antibodies against seal influenza A(H10N7) virus in Harbour seals and Gray seals from the Netherlands. Plos One, Open Access.