Zoetwatervoorziening op de terpen
Door: Tim van Oijen
Datum: 24 augustus 2017
Een van de grote uitdagingen in de terpentijd was de watervoorziening. In een zilte kwelderomgeving was hemelwater van levensbelang. Van Duitse terpwoningen is tot in detail bekend hoe in de eerste eeuwen na Chr. het opvangen en opslaan van regenwater was geregeld. Bij Noord-Nederlandse terpen zijn waterputten en grote poelen gevonden maar blijven nog vragen onbeantwoord.
Het huidige noordelijke deel van Noord-Nederland was in de periode 500 voor Chr. tot 1000 na Chr. één groot kweldergebied. De mensen die op de vruchtbare kleigrond leefden, bouwden hun huizen op heuvels om veilig te zijn bij hoge waterstanden. Het was niet eenvoudig om er voor te zorgen dat er op deze terpen (Fries) of wierden (Gronings) steeds voldoende drinkwater beschikbaar was voor zowel mens als dier. Ook op Duitse terpen, daar Warften genoemd, moet dit een probleem zijn geweest. Op de Halligen, een groep eilandjes in het noordelijke deel van het Duitse waddengebied, zijn op en nabij de woonheuvels veel resten gevonden van drinkwatervoorzieningen. Hiervan is de functie uitgebreid onderzocht.
Fething
Warften hadden een centraal op de terp gelegen Fething. Dit was een drie tot vier meter diepe kuil waarin regenwater werd opgevangen. Omdat de Fething ook in contact stond met het zoute grondwater was het water vaak licht brak maar wel geschikt als drinkwater voor vee. De Fething stond vaak via met plaggen vervaardigde waterkanalen in verbinding met Schetels. Dit waren ondiepe kuilen aan de zijkant van de terp. Voor de drinkwatervoorziening voor de mensen werd het water van de daken van de huizen naar een smal, flesvormig bassin, een Sod, geleid. Een stevige wand weerde het zoute grondwater. Deze bestond uit plaggen en in latere eeuwen uit bakstenen. De Sod kon bij overstromingen worden gesloten zodat ook dan het water zoet bleef. Er zijn op Warften ook restanten gevonden van waterputten, Sodenbrunnen, die zo diep waren dat er zoet grondwater uit naar boven kon worden gehaald. Deze waren vaak met gevlochten takken versterkt.
Anjum
Bij opgravingen in Noord-Nederland zijn vergelijkbare voorzieningen aangetroffen. Bij Anjum (Friesland) zijn kuilen of dobbes gevonden en diepe bassins. Van die laatste is echter onduidelijk of ze tot aan het zoete grondwater reikten of een vergelijkbare functie als de Sod hadden. Of putten een functie als opslag van regenwater of als bron voor grondwater hadden, zal gerelateerd zijn aan de diepte waarop de zoetwatervoerende, pleistocene ondergrond op de vindplaats lag. Dit verband is echter nog niet uitvoerig onderzocht.
Bronnen
Meier, D., en W.G. Coldewey (2012). Wasserversorgung in den Nordseemarschen von der römischen
Kaiserzeit bis zur frühen Neuzeit. Schriften der Deutschen Wasserhistorischen Gesellschaft
(DWhG) e. V.. Band 20, Teil 1, pp. 249-260. ISBN 978-3-8448-0362-4.
Bazelmans, J., H. Groenendijk, G. de Langen, J. Nicolay en A. Nieuwhof (2009) De late prehistorie en protohistorie van holoceen Noord-Nederland. Nationale onderzoeksagenda archeologie, hoofdstuk 12.
Lorenzen, L. (1982). Genaue Beschreibung der wunderbaren Insel Nordmarsch: 1749. Veröffentlichungen des Nordfriisk Instituut, Vol. 62, Helmut Buske Verlag, Hamburg.