Veenontginning dreef oude bewoners steeds verder van de kwelders
Door: Wouter Hoving
Datum: 4 juli 2024
In de Romeinse ijzertijd – en zelfs al eerder – woonden er mensen op het veen van Friesland. Maar door deze veenontginning gooiden ze hun eigen glazen in. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen.
Al eeuwen voor Christus kwamen er mensen op de grens van land en zee in het noorden van Friesland wonen. De kwelders daar slibden op en waren daarom in de vroege ijzertijd (rond 650 v. Chr.) hoog genoeg voor bewoning en geschikt voor veeteelt en akkerbouw. Het achterliggende veenland was dat veel minder. Het was drassig moerasland waar riet, zegge en veenmos groeide.
Toch trokken bewoners op den duur het natte veen in. Wanneer en vooral waarom men dat precies ging doen, bleef tot nu toe onduidelijk. En er was nog een groot raadsel: waarom moesten de mensen in de veengebieden uiteindelijk weer hun biezen pakken? De gevonden archeologische restanten van boerderijtjes, waterputten en slootjes worden vaak afgedekt door klei. Daaruit blijkt dat de zee uiteindelijk het veengebied overnam, maar waarom gebeurde dat?
1100 kilometer aan sloten
Dat wilden ook archeologen Gilles de Langen en Marco Bakker van de Rijksuniversiteit Groningen weten. Zij speurden 508 archeologische vindplaatsen op, waarvan 453 nog niet eerder bekend waren. Dat deden ze met behulp van een combinatie van moderne digitale hoogtekaarten en oude luchtfoto's uit de jaren 1940 en 1950. Belangrijk in hun onderzoek is verder vooral de vondst van 1100 kilometer aan sporen van oude sloten.
Uit het onderzoek wordt duidelijk dat die vroege veenontginningen veel groter waren dan gedacht. De gebieden werden intensief gedraineerd en waren dicht bewoond en goed georganiseerd. Er ontstond een uitgestrekt netwerk van sloten met om de honderd meter een huisterpje.
Het onderzochte gebied strekt zich uit over een brede L-vormige strook van zo’n 80 kilometer, ruwweg tussen Bartlehiem en Blauwhuis. Concreet werden verder locaties in de buurt van Leeuwarden, Sneek en Wartena/Warstiens onderzocht. Bakker voerde daar drie opgravingen uit.
Van die 508 archeologische vindplaatsen waren er in ieder geval 135 nederzettingen van één of enkele boerderijen. Het lukte de onderzoekers in veel gevallen om vast te stellen dat nederzettingen uit de Pre-Romeinse IJzertijd of de Romeinse IJzertijd kwamen (ruwweg 350 voor Christus tot 300 na Christus). Om de omliggende sporen van de voormalige sloten te dateren maakten Bakker en De Langen onder meer gebruik van koolstofdateringen van veen dat zich had gevormd in sloten nadat deze waren dichtgeslibd.
Veen kwam steeds lager te liggen
Dat de vroege Friezen noodgedwongen van het veen af moesten, komt - zo stellen de onderzoekers -voornamelijk door die honderden kilometer aan ontwateringssloten die men strak naast elkaar groef, duidelijk bedoeld om het veen op grote schaal te ontwateren. Maar zoals we inmiddels weten van veen: het ging inklinken en oxideren. Daardoor kwam het ontgonnen gebied alsmaar lager te liggen en moesten de sloten op hun beurt steeds weer uitgediept worden.
Op den duur kwamen de bewoners op het punt dat ze hun sloten niet meer met vrij verval konden afwateren in de zee. Dat was voor de Friese ontginners aanleiding om verder het veengebied in te trekken, naar hoger gebied (molens en pompen waren nog niet uitgevonden). ,,Mensen hebben telkens ongeveer 50 tot 100 jaar op dezelfde plek in het veen gewoond. En in die periode hebben ze het goed gehad”, vertelt onderzoeker Marco Bakker. Daarna moesten ze verkassen naar hogerop. De oudste bewoning ligt dus het dichtstbij de kwelders.
,,Het is een enorm ontginningsgebied geworden. Soms tot wel 12 kilometer vanaf de kwelders”, vertelt onderzoeker Bakker. ,, Het veen is goed ontwaterd geweest en ze hebben veel zorg gestoken in het maken van strakke percelen.”
Veel eerder dan de Middeleeuwen
Dat is een opvallende vondst. Eerdere onderzoekers suggereerden weleens dat mensen in de Romeinse ijzertijd hooguit eens een slootje groeven in het veen om zomers wat vee te laten grazen in rietlanden. Of om er wat turf te steken. Nu blijkt het echter te gaan om een relatief dichtbevolkt gebied waar de mensen samenwerkten om op grootschalige wijze het veen te ontginnen. Dat is opvallend, vertelt Bakker. ,,Dat soort systemen kenden we vooral van de Middeleeuwen, maar nu zie je dat het al meer dan 1000 jaar eerder bestond.”
Om die reden beargumenteren de onderzoekers dat deze ontginners het veen niet slechts seizoensmatig benutten voor turfafgraving en extensieve beweiding. De aanleg van het uitgebreide ontwateringssysteem heeft veel arbeid gekost en eenmaal gegraven vroegen de sloten veel onderhoud om te voorkomen dat ze dichtgroeiden met riet. “Dat doe je niet als je er alleen zomers wat vee wilt weiden. Deze mensen kwamen daar om te boeren.”
Dit laatste blijkt ook uit de archeologisch opgravingen die hij heeft verricht. Toen vond hij naast verschillende grassoorten als riet en zegge ook resten van granen en akkeronkruiden. Een duidelijk teken dat deze vroege veenontginners er gewassen verbouwden.
WadWeten
Onder de noemer WadWeten publiceren de Waddenacademie en de Leeuwarder Courant iedere maand een artikel over recent onderzoek op en rond de Wadden. Wetenschapsjournalisten Tim van Oijen en Wouter Hoving beschouwen verschillende kennisdisciplines, waaronder de biologie, geologie en cultuurhistorie. Deze WadWeten verscheen ook op de website van De Leeuwarder Courant.
Bron
Bakker, M., G.J. de Langen. (2023). Peat reclamations of the Pre-Roman Iron Age and Roman Iron Age: Drainage ditch systems and settlement patterns in the province of Friesland, the Netherlands. Palaeohistoria 63/64.