Raspende tongen
Door: Tim van Oijen
Datum: 4 september 2014
Wadslakjes voeden zich met het kleverige algenlaagje op de wadbodem. Zij hebben een speciale tongachtige structuur waarmee ze goed kunnen harken: de rasptong of radula. Roofslakken zoals de wulk gebruiken hun radula om een gaatje in de schelp van hun prooi te maken waardoor ze een gif naar binnen spuiten. Wetenschappers kunnen aan de hand van de tandjes op de radula slakkensoorten van elkaar onderscheiden.
Veel schelpdieren in de wadbodem verzamelen hun voedsel door water te filteren. Mossel, kokkel, nonnetje, allemaal zuigen ze water op om er voedseldeeltjes uit te halen. Onder de weekdieren vormt deze voedingswijze van de tweekleppigen (Bivalvia) echter een uitzondering. De meeste soorten binnen de andere zeven klassen, waarvan de slakken (Gastropoda) en de inktvissen (Cephalopoda) de bekendste zijn, zijn voorzien van een radula.
Tandjes
Een radula bestaat grotendeels uit chitine. Dit is een polysaccharide waar bijvoorbeeld ook het schild van een krab uit bestaat. De radula is een deel van de zogeheten odonthofoor, die door het dier naar buiten gebracht kan worden. Hij is bedekt met smalle tandjes die meestal in meerdere rijen geordend zijn. De tandjes worden continu bijgemaakt om de afgesleten delen aan de voorzijde te vervangen. De aantallen, vorm en ordening van de tandjes is voor elke soort anders en daarom worden ze vaak door wetenschappers als determinatiekenmerk benut.
Slakken die op een zand- of slikbodem leven gebruiken de radula als een hark om algen van het zandoppervlak te kammen. Het meest voorkomende vegetarische, harkende slakje van het wad is, hoe kan het ook anders, het wadslakje. Ze kunnen met honderdduizenden op een vierkante meter voorkomen. Bij een wadlooptocht zijn de sporen van de diertjes vaak te zien.
Gaatjes boren
Harken is echter niet de enige manier waarop de radula door zeeslakken wordt benut. Zeeslakken die op rotsen leven, zoals alikruiken, gebruiken de radula om te raspen. Tenslotte zijn er roofslakken die met de radula een gaatje in de schelp van hun prooi boren. De wulk is zo’n roofslak. Hij is algemeen in de Noordzee maar in de Waddenzee tegenwoordig zeldzaam. De slak is vele malen groter dan het wadslakje en heeft andere slakken en tweekleppigen als prooi. Als hij een geschikte prooi heeft gevonden maakt hij het gaatje in de schelp om vervolgens het diertje met een gifstof te doden. Van schelpen die je aan het strand vindt met een klein rond gaatje in de buurt van de top zijn de eigenaars waarschijnlijk het slachtoffer geworden van een wulk of een tepelhoren.