Visdiefjes verschillen in de keuze van hun vakantiebestemming
Door: Tim van Oijen
Datum: 4 augustus 2022
Visdiefjes trekken in de nazomer vanuit hun broedgebieden naar overwinteringsgebieden in het zuiden. Een deel van de vogels die in Duitsland nabij de Oostzee broeden, trekt niet langs de west- maar de oostkust van Afrika. Dat doen er meer dan gedacht.
WadWeten
Onder de noemer WadWeten publiceren de Waddenacademie en de Leeuwarder Courant iedere maand een artikel over recent onderzoek op en rond de Wadden. Wetenschapsjournalisten Tim van Oijen en Wouter Hoving beschouwen verschillende kennisdisciplines, waaronder de biologie, geologie en cultuurhistorie. Deze WadWeten verscheen ook op de website van De Leeuwarder Courant.
Het visdiefje is de meest algemene sternsoort van Nederland. Visdiefjes broeden in kolonies in het waddengebied en andere waterrijke delen van het land. Zoals de naam al doet vermoeden eten ze visjes, zoals spiering. De dieren broeden ook in andere Europese landen waaronder Finland, Duitsland, Hongarije en Kroatië. Het visdiefje staat op de Rode Lijst van Nederlandse Broedvogels. Ook in de Duitsland is het een Rode Lijstsoort.
De vogels uit Europese kolonies overwinteren in Afrika. De visdiefjes die in Nederland broeden volgen allemaal de Oost-Atlantische trekroute langs de westkust van Afrika. Vogels die in Hongarije en Kroatië broeden, trekken ook via de oostkust van Afrika.
Israël
Maar hoe zit het dan met visdiefjes uit het oostelijk deel van Duitsland, waarvoor de westelijke en de oostelijke route ongeveer even lang zijn en beide een prima optie lijken? Volgens eerder onderzoek zouden de dieren westelijk vliegen, maar in 2011 kwam er een waarneming waardoor dat feit op losse schroeven kwam te staan. In Israël werd toen een visdiefje gespot dat in Duitsland was geringd. In de jaren erna werden nog een tiental vergelijkbare waarnemingen gedaan.
Onderzoekers van de Universiteit van Greifswald (Duitsland) startten daarop een uitgebreid reisonderzoek onder visdiefjes van de broedkolonie op het eilandje Riether Werder. Dat ligt in de Neuwarper See tegen de grens met Polen.
Ze bevestigden tijdens het broedseizoen bij veertig individuen een geolocator aan een van de pootjes. Dit zijn gps-loggers die frequent de exacte locatie opslaan. Het gebruikte type was vederlicht (minder dan een gram) zodat de vogels er zo weinig mogelijk hinder van hadden. In het er op volgende broedseizoen lukte het de onderzoekers om 29 van de veertig dieren terug te vangen. Vier ervan waren hun logger verloren. Van de 25 uitgelezen loggers bevatten er 24 bruikbare gegevens.
Drie reisgroepen
Uit de data bleek dat een op de drie vogels de oostelijke route had genomen. Dit grote aandeel verblufte de biologen. Tot voor kort dachten wetenschappers dat er qua trekgedrag twee verschillende groepen binnen de Oostzee-populatie visdiefjes te onderscheiden zijn. Beide groepen trekken naar het zuiden via de Oost-Atlantische trekroute, maar overwinteren op verschillende locaties langs de Afrikaanse kust. Het nieuwe onderzoek toont aan dat er nog een derde groep is, die de oostelijke route neemt.
Leuk detail: alle visdiefjes verbleven tussen het uitvliegen van de jongen en de reis naar het zuiden nog enkele weken in de omgeving van de broedkolonie. Op een na: die vertrok vanaf Oost-Duitsland naar Nederland om daar nog meer dan een maand in de Waddenzee aan te vetten.
Tussenstop
Naast de nieuwe route identificeerden wetenschappers ook de locaties die door de visdiefjes als tussenstop en als overwinteringsgebied worden gebruikt. Dat is belangrijke kennis voor de verbetering van de bescherming van de soort op zo’n plek. Jacht, overbevissing, vervuiling en habitatverlies op de verblijflocaties in Afrika maken dat het er allerminst vakantie is voor de visdiefjes. De onderzoekers roepen op tot intensieve internationale samenwerking bij de aanpak van deze bedreigingen.
Bronnen
Piro, S. en A. Schmitz Ornés (2022). Revealing different migration strategies in a Baltic Common Tern (Sterna hirundo) population with light?level geolocators. Journal of Ornithology 163, p.803-815. link