Klein maar fijn…

Door: Hans Revier
Datum: 20 april 2012

Leuke dieren zoals vogels en zoogdieren maken de meeste kans op bescherming, lelijke of lastige dieren zoals insecten en andere ongewervelden het minst. Onderzoek naar en het ontwikkelen van beschermingsbeleid voor onooglijke beestjes kan een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud van het waddengebied.

Bioloog Edo Knegtering concludeerde in zijn proefschrift dat vogels het meest worden gewaardeerd. Zij worden al sinds 1880 beschermd en hebben de meeste beschermende maatregelen. Hij bestudeerde wetgeving tussen 1857 en 1995 en ondervroeg vertegenwoordigers van ANWB, Natuurmonumenten en LTO-Nederland over beschermingsmaatregelen voor zestien verschillende diersoorten. De meeste kans op sympathie hebben grotere, opvallende, niet schadelijke vogels zoals de lepelaar. Hoewel aaibaarheid een belangrijke factor is bij het ontwikkelen van beschermingsbeleid, zijn in Nederland zoogdieren pas sinds 1973 wettelijk beschermd. Ook de zeehond in de Waddenzee was lang vogelvrij voordat het dier eind zeventiger jaren uitgroeide tot het icoon van de waddenbescherming. Onderzoek naar de meest soortenrijke diergroep in het waddengebied, de insecten, speelt in het huidige beschermingsbeleid geen grote rol. Ten onrechte, zo blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek naar de microlepidoptera (motjes of kleine vlindertjes) op de kwelders van de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein.

Rupsjes

De groep microlepidoptera telt in Nederland in totaal zo’n 1400 soorten. Op de kwelders kunnen een kleine 90 soorten voorkomen. In Sleeswijk-Holstein werden 27 soorten geïdentificeerd die volledig zijn aangepast aan het leven in zoute omstandigheden. Zo vreten de rupsjes van de zeekraalkokermot (Coleophora salicorniae) zich rond in de vlezige stengel van de zeekraal. Ze overwinteren als pop in de bovenste sliblaag en komen pas in juni uit als het zeekraal weer is opgekomen. De rupsen van de zulte bladroller (Phalonidia affinitana) en het melkwit knoopvlekje (Eucosma lacteana) zijn bladrollers. Met behulp van spinsel rollen ze de blaadjes van respectievelijk zeeaster en zeealsum op. Zeer algemeen is de zeeasterooglapmot (Bucculatrix maritima). De rupsen van deze bladmineerder graven gangetjes in de bladen van de zeeaster. Ook deze soorten overwinteren als pop in de bodem en weten hoogwater te doorstaan. 

Begrazing

Uit de inventarisatie in Sleeswijk-Holstein bleek dat de biodiversiteit van de kleine vlindertjes toeneemt als de begrazing afneemt. Ook uit het voorkomen van verschillende soorten konden conclusies getrokken worden over de begrazingsdruk. Bij intensieve begrazing nemen de soorten de overhand die veel algemener zijn en geassocieerd worden met grassoorten. Ook in het Nederlandse kwelderonderzoek begint belangstelling te ontstaan voor de entemofauna (insecten en spinnen) op de kwelders. Voorlopig richt het onderzoek zich op het in kaart brengen van de diertjes die kunnen dienen als voedsel voor de op de kwelders broedende vogels. Het zou mooi zijn als de resultaten ook meer inzicht geven in de rijke, maar nog grotendeels onbekende insectenwereld van onze buitendijkse gebieden. 

Bronnen

Knegtering, E., 2009. The Featheries and the Furries Species Characteristics and Tendencies in Public Species Conservation. Proefschrift RU-Groningen.

Rickert, C., 2011. Microlepidoptera in salt marshes: life history, effects of grazing,
and their suitability as ecological indicators
. Faun.-Ökol. Mitt., Supp. 37, 5–124.

C. Rickert, A. Fichtner, R. van Klink & J.P. Bakker, 2012. a- and b-diversity in moth communities in salt marshes is driven by grazing management. Biological Conservation 146 (2012) 24–31.